Hoge Raad 30 augustus 2024: Uitleg onduidelijke werkingssfeerbepaling door de rechter

Door Mr A.H.M. van den Steenhoven
Op 30 augustus 2024 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen, waarin hij heeft beslist dat de rechter ook een onduidelijk verwoorde werkingssfeerbepaling in een pensioenregeling moet uitleggen. De rechter mag niet blijven steken in de constatering dat de bewoordingen onduidelijk zijn, om vervolgens op grond daarvan te oordelen dat een werkgever niet aan de regeling gebonden is.
In de betreffende kwestie ging het om Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (Bpf Bouw, een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet), dat een pensioenregeling uitvoert voor onder meer de bedrijfstak bouw & infra. De deelneming in Bpf Bouw voor werknemers die in dienst zijn van werkgevers in deze bedrijfstak is geregeld in een verplichtstellingsbesluit. Deze verplichtstelling is gebaseerd op de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (Wet Bpf 2000).
De werkgever in deze zaak maakt deel uit van een groep vennootschappen die zich onder meer bezighoudt met de bouw van onroerend goed en waarvan er in ieder geval een valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit en de bouw-cao’s (de bouwregelingen).
Na een door hem ingesteld onderzoek heeft Bpf Bouw aan de werkgever laten weten dat hij onder de werkingssfeer van de bouwregelingen valt. Daardoor kwamen op de werkgever de nodige verplichtingen ten opzichte van haar werknemers te rusten, waaronder de verplichting tot betaling van pensioenpremie voor deze werknemers aan Bpf Bouw. Een en ander leidde tot een procedure tussen de werkgever enerzijds en een drietal bouwfondsen (Bpf Bouw en twee gelieerde fondsen) anderzijds.
De rechtbank stelde de bouwfondsen in het gelijk, het hof in hoger beroep de werkgever. Het gerechtshof oordeelde daarbij dat de werkingssfeerbepaling in het verplichtstellingsbesluit onvoldoende duidelijk was. Die bepaling zou voor meerdere uitleg vatbaar zijn en daarmee niet aan de vereisten voldoen. Een werkgever moet immers weten waar zij aan toe is. Volgens het hof was de werkgever daardoor niet aan de bouwregelingen gebonden. De bouwfondsen hebben beroep in cassatie ingesteld.
Op 30 augustus 2024 oordeelde de Hoge Raad dat de rechter niet mag volstaan met de constatering dat werkingssfeerbepaling onduidelijk is. De rechter moet een dergelijke bepaling uitleggen naar objectieve maatstaven, aan de hand van de cao-norm. Dat moet ook indien de bewoordingen waarmee de werkingssfeer is omschreven, onduidelijk zijn. De rechter kan daarbij acht slaan op elders in de bouwregelingen gebruikte bewoordingen, op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de verschillende mogelijke interpretaties, op eventuele eerdere of latere versies van de regelingen en op een eventuele schriftelijke toelichting bij die regelingen. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de klachten van de bouwfondsen over een door het hof voor mogelijk gehouden tekstinterpretatie, ook slaagden.
Dit oordeel van de Hoge Raad is in lijn met de conclusie van AG De Bock in de zaak tussen Bpf Vervoer en Deliveroo uit 2023 waarin Bpf Vervoer ook door Arjan van den Steenhoven werd bijgestaan.
De uitleg van een verplichtstellingsbesluit als het onderhavige levert een zogenoemde rechtsbeslissing op. Dat betekent dat de Hoge Raad de uitleg door de rechter integraal mag toetsen. Dat is anders dan bijvoorbeeld het geval is bij de uitleg door de rechter van overeenkomsten tussen partijen. Bij een dergelijke uitleg moet de rechter de juiste maatstaf hanteren (het Haviltex-criterium), maar de inkleuring van de maatstaf is in cassatietechnische zin een feitelijke beslissing. Die inkleuring mag de Hoge Raad slechts beperkt toetsen, namelijk alleen op begrijpelijkheid.
De bouwfondsen werden in cassatie bijgestaan door Arjan van den Steenhoven. In feitelijke aanleg werden zij bijgestaan door Prof. Erik Lutjens.